manuscript
(pag 1)
De mammoetfamilie
We zijn een mammoetfamilie of we zouden er een moeten zijn. Om de ruimte in te nemen die we nodig hebben. Al vanaf het begin staan we met onze poten in het moeras. Het water is ondiep maar toch. Niet hier moeten we zijn; in ons rijtjeshuis in een klein dorp, maar in bijvoorbeeld Canada waar het mos gewoon in de meren drijft. Daar, op het hoger gelegen land, groeien jonge blaadjes en bloemen aan de struiken en eromheen staan bomen. Daarachter in de verte, heb je bergen en op de toppen ligt sneeuw. Eeuwige sneeuw. En boven alles is lucht, altijd veranderlijk.
Het is een mooie ochtend; helder blauw; sneeuwhelder. Licht en koel met een zonnetje. In de lucht zit alle ruimte die we willen.
Er is gras en riet waar we de hele dag van eten. We nemen zo veel we lekker vinden. Het voelt goed om met onze enorme poten, bijna onbeweeglijk bij elkaar in dat water te staan. Het is een beetje modderig en er zijn stukken zand. Er is ruimte, iedereen is buiten, we kunnen goed ademhalen. Ik zie hoe we op elkaar lijken. We hebben we allemaal dezelfde bruine kleur en een lange dikke vacht. De een is iets groter dan de ander, of heeft grotere slagtanden, maar dat geeft niet. Er is ruimte voor dat verschil. Met elkaar kunnen we onszelf beschermen, door bij elkaar te blijven.
En toch gebeurt dat niet. We blijken te klein. Niet sterk genoeg. Er moet nog van alles uitgevonden worden. Alles is voor de eerste keer.
(pag 13)
Aardappels
Mijn moeder staat achter het aanrecht, ze schilt aardappels. In iedere hand heeft ze een aardappelschilmesje. En ze héeft nogal wat handen. Met ferme, krachtige halen schilt ze, alsof haar leven er vanaf hangt. Ze heeft zojuist de deur van de woonkamer, waar mijn vader zit, dichtgedaan. Toen ik beneden kwam, ving ik nog net een glimp van hem op. Met gebogen rug zat hij aan tafel. Hij had zichzelf opnieuw een glas wijn ingeschonken. Hij keek voor zich uit, naar iets heel ver weg. Zijn gedachten leken ook onmiddellijk weer terug in zijn hoofd te ketsen. Ik moest denken aan de leeuw bij een waterplas, die de andere soorten in de gaten moest houden, op zijn hoede of het niet vechten werd, door de spaarzame hoeveelheid water om te drinken, in de plas.
Mijn moeder ziet niets anders meer dan aardappelen.
Ik kijk vanaf de keukentafel verbaasd naar haar handen, de vastberaden bewegingen die ze maakt. De schillen vallen op het aanrecht. Ze ziet me niet eens.
Dan pakt ze de bleke hompen bij elkaar en legt ze op de grond voor de deur van de woonkamer, waarachter mijn vader zit. Achter de deur blijft het stil.
Waar is ze mee bezig? Wil ze een barricade maken, een versperring? Het wordt al een bergje aardappelen. We hebben allang genoeg voor het eten. Ze blijft doorschillen. Wat als mijn vader straks de deur uit komt, voor een nieuw glas wijn? Dan struikelt hij over die hompen. Hij zal er raar van staan te kijken. Het is ook een gek gezicht, die bleke dingen op de grond. Ze horen in een pan met water, niet op de grond voor de deur.
Een heus muurtje nu. Mijn moeder schilt en schilt. Ze lijkt wel doof.
‘Mam’?
Ik lach wat ongemakkelijk naar haar en kijk naar de groeiende berg. Mijn moeder stopt en kijkt een moment onderzoekend naar een van de hompen in haar hand. Is ze moe geworden? Ziet ze eindelijk in wat ze aan het doen is? Nee. Blijkbaar wil ze een extra putje uit de aardappel hebben, want ze blijft fanatiek schillen op hetzelfde stukje. Bijna de hele aardappel verdwijnt onder haar handen. Het kwartstuk wat over is legt ze op de berg. Als ze terugkomt, legt ze eindelijk haar schilmesjes op het aanrecht neer, veegt haar handen aan haar schort en draait zich naar me toe.
Ze kijkt naar me, met een vermoeide glimlach. Al haar vragen liggen in dat vermoeide besloten: Dag kind.. – hoe gaat het met je.. – hoe was je dag.. – heb je nog iets leuks..?
‘Moet je kijken,’ zeg ik snel. Ik knik naar de berg aardappelen op de gang. Ze draait zich om. Met een theedoek veegt ze alle schillen bij elkaar en laat ze in de prullenbak glijden.
‘We eten goed vandaag, zegt ze alleen maar, zoals alle dagen.’
Dan pakt ze tomaten van de schaal en begint ze te wassen.
De klink van de deur van de woonkamer gaat naar beneden.
Er laait een vlammetje op in mijn buik. Komt mijn vader naar buiten? Gaat het hem lukken de deur open te doen? De klink laat weer los. Dan weer naar beneden. Ik weet niet in hoeverre hij echt probeert naar buiten te komen. Wat wil hij? Ik besluit niet af te wachten maar loop naar boven, naar mijn kamer. Mijn toevluchtsoord voor sommige tijden.