Aan de lamp boven de tafel
hangt een stofdraad.
Deze keer gaat alles anders.
Geen soep.
Ik luister en wacht af.
Deze keer geen soep als maaltijd, nee,
en geen botjes om aan te kluiven maar vis.
Vis!
Waarmee pappa mamma achterna is gerend naar boven
de trap op en ‘klets klets’ in de slaapkamer, hij slaat haar ermee op haar zomerjurkje,
op haar dijen, want ik hoor haar lachen, ze moet altijd lachen als pappa op haar dijen… en pappa snuift hard, hij is te oud voor dit soort dingen en zij is jonger
en snel¬ler maar hij moet en zal en
ik snap het niet,
ik zou wel eens vis willen eten in
plaats van dit gesnuif iedere keer.
Met mijn vork
ga ik langzaam
over het witte bord
tot mijn gezicht vertrekt
van het snerpende geluid.
Boven hoor ik ze rennen, hij achter haar, of zij achter hem nu?
Dan de harde knal van een deur die dichtslaat.
Mijn hand met de vork geeft een schok.
De stofdraad aan de lamp zwaait in één ruk omhoog en komt met een trage buiging weer naar beneden.
Vandaag is alles anders.
Geen soep.
Vandaag eten we vis.